Grondwettelijke beginselen

De Grondwettelijke beginselen van gelijkheid en non-discriminatie worden niet geschonden doordat een familielid van een burger van de Unie, die zelf Unieburger is, na het verstrijken van de termijn van drie maanden om de vereiste documenten neer te leggen over een bijkomende termijn van een maand beschikt, en dit op grond van artikel 51, §1 van het vreemdelingenbesluit, terwijl een familielid van een burger van de Unie, die derdelander is, en die dus valt onder artikel 52, §§2 en 3 van het vreemdelingenbesluit, niet over deze bijkomende termijn beschikt (RvV 8 augustus 2014, nr. 128032).

In zijn arrest van 26 september 2013 had het Grondwettelijk Hof een lacune vastgesteld in de vreemdelingenwet die het daadwerkelijke genot van het vrij verkeer van Belgen in de Unie belemmerde omdat er geen wettelijke bepaling bestond om te vermijden dat een Belg, die gebruik had gemaakt van zijn recht op vrij verkeer binnen de Unie en die in een andere Lidstaat herenigd was met zijn familieleden, bij een terugkeer naar België met deze familieleden met de strengere voorwaarden voor Belgen geconfronteerd werd. De verwerende partij had hiermee te dezen wel degelijk rekening gehouden en had artikel 40bis van de vreemdelingenwet op de Belg toegepast. De verwerende partij had echter vereist dat de Belg diende te beschikken over stabiele en regelmatige bestaansmiddelen, terwijl die voorwaarde niet wordt gesteld door artikel 40bis van de vreemdelingenwet (RvV 31 juli 2014, nr. 127681).

14/11/2014