Aan verzoeker werd middels een beschikking overeenkomstig artikel 39/73, § 2 van de vreemdelingenwet de grond meegedeeld waarop de kamervoorzitter steunt om te oordelen dat het beroep door middel van een louter schriftelijke procedure kan worden verworpen. Verzoeker diende echter een verzoek tot horen in waarbij hij kenbaar maakte dat hij het niet eens is met deze in de beschikking opgenomen grond.
Ter terechtzitting licht de raadsvrouw toe dat verzoeker zich in een zeer precaire positie bevindt onder verwijzing naar medische attesten en het feit dat hij vergezeld was van een persoon van de VZW Medimmigrant, die hem bijstaat. Er wordt verwezen naar het relaas dat hij heeft aangehaald bij zijn raadsvrouw en gesteld dat hij zeer in de war is.
De Raad stelt zich de vraag, gelet op en in het licht van de door verzoeker neergelegde medische attesten waarin o.a. sprake is van een ernstige posttraumatische stressstoornis, in welke mate/hoe de summiere verklaringen van verzoeker afgelegd op de Dienst Vreemdelingenzaken in aanmerking kunnen worden genomen om vast te stellen of hij al dan niet nieuwe elementen heeft ingediend die de kans aanzienlijk groter maken dat hij in aanmerking komt voor erkenning als vluchteling in de zin van artikel 48/3 van de vreemdelingenwet of voor subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4 van diezelfde wet.
De Raad is van oordeel dat de verklaringen van verzoeker, en in het bijzonder de vastgestelde tegenstrijdigheden, moeten worden beoordeeld in het licht van zijn psychologische problemen.
De Raad wijzigt zijn standpunt van de beschikking en is van oordeel dat een nader onderzoek van de asielaanvraag zich opdringt (RvV 9 januari 2017, nr. 180 417).