Beslissing tot terugleiding naar de grens van een Rwandees onderdaan

Uit de landenrapporten die verzoeker heeft aangebracht blijkt dat de algemene situatie in Rwanda voor tegenstanders van het regime zorgwekkend is. Er moet evenwel worden nagegaan of verzoeker een risicoprofiel heeft zoals beschreven in deze rapporten.

De Raad stelt vast dat verzoeker geen politieke oppositie-activiteiten meer heeft ontplooid sinds zijn vertrek uit Rwanda. Hij toont niet aan dat hij nu nog steeds als een politieke opposant zou worden beschouwd in Rwanda. Verzoeker voert niet aan dat hij het voorwerp was van intimidatie of andere benaderingspogingen door de Rwandese autoriteiten in België of in Rwanda, waar zijn broer en zijn zus wonen.

Het loutere gegeven dat de Rwandese staat zich burgerlijke partij had gesteld in het assisenproces van verzoeker in België volstaat op zich niet om aannemelijk te maken dat hij het risico loopt om een behandeling te ondergaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM in geval van een terugkeer naar Rwanda.  Het gerechtelijk apparaat in Rwanda werd ondertussen hervormd. Het EHRM heeft overigens in de zaak Ahorugheze t. Zweden besloten dat de uitlevering van een verdachte naar Rwanda geen schending uitmaakte van artikel 3 van het EVRM . Verzoeker is bovendien niet het voorwerp van een uitlevering omdat hij reeds veroordeeld is en zijn straf heeft uitgezeten.

Verzoeker voert  ook de gebrekkigheid aan van het onderzoek dat werd gevoerd door de adjunct-commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen in het kader van zijn verzoek om internationale bescherming, maar hij brengt geen concrete en nuttige elementen aan waaruit die gebrekkigheid zou moeten blijken.

Een risico op een schending van artikel 3 van het EVRM werd niet aannemelijk gemaakt. De vordering tot schorsing in uiterst dringende noodzakelijkheid van de beslissing tot terugleiding naar de grens dient te worden verworpen. (RvV 29 november 2018, nr. 213 120)

29/11/2018