Venezuela en El Salvador

De Verenigde Kamers van de Raad behandelden een aantal verzoeken om internationale bescherming van verzoekers uit Venezuela en El Salvador.

In deze arresten analyseert de Raad onder meer de mate waarin een beroep kan worden gedaan op bescherming zoals bedoeld in artikel 48/5, §2 van de vreemdelingenwet in geval van vervolging of ernstige schade die uitgaat van niet-overheidsactoren (huiselijk geweld, criminele bendes). Op basis van de beschikbare gegevens is de Raad van oordeel dat overheidsbescherming zeker niet in alle gevallen beschikbaar of doeltreffend is, maar dat het aan de verzoeker om internationale bescherming toekomt om aan te tonen dat in zijn individuele geval geen overheidsbescherming zou worden geboden. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat, omwille van de algemene veiligheidssituatie in Venezuela en El Salvador, en rekening houdend met de individuele omstandigheden van de betrokken verzoeker, de bewijsstandaard om het vermoeden van bescherming door actoren zoals bedoeld in artikel 48/5, § 2, eerste lid van de vreemdelingenwet, te weerleggen, laag moet worden gezet.

Wat het begrip “specifieke sociale groep” uit de vluchtelingendefinitie betreft, volgt de Raad de interpretatie van het Hof van Justitie en stelt vast dat beide voorwaarden in artikel 48/3, §4, d) van de vreemdelingenwet cumulatief vervuld moeten zijn.

De Raad oordeelt ook dat een verblijf in het buitenland als dusdanig niet volstaat om bij een terugkeer naar Venezuela of El Salvador aanleiding te geven tot een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade.

Tenslotte oordeelt de Raad dat er in Venezuela en El Salvador sprake is van een hoge mate van gericht geweld, maar niet van willekeurig geweld in de zin van artikel 48/4, §2 c) van de vreemdelingenwet (RvV 6 november 2020, nrs. 243 676, 243 678, 243 704 en 243 705 VK).

11/11/2020