De PKK is geen terroristische organisatie, maar dit sluit individuele verantwoordelijkheid voor eventuele oorlogsmisdrijven niet uit.

De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen heeft een beslissing tot uitsluiting van het voordeel van internationale bescherming vernietigd. Het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen oordeelde dat de verzoeker, een Turks onderdaan van Koerdische afkomst, buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, heeft deelgenomen aan de financiering van de Koerdische Arbeiderspartij (hierna: "de PKK"). Volgens het Commissariaat-generaal moet de PKK worden beschouwd als een terroristische organisatie.

De Raad onderzoekt de verschillende informatiebronnen die hem zijn voorgelegd met betrekking tot de aard, de structuur, de organisatie, de activiteiten en de methoden van de PKK en is van oordeel dat de handelingen van deze organisatie globaal genomen niet als terroristische daden kunnen worden aangemerkt. In dit verband deelt de Raad het standpunt dat de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel heeft ingenomen in haar arrest van 8 maart 2019, een standpunt dat door het Hof van Cassatie is bekrachtigd in zijn arrest van 28 januari 2020.

De Raad concludeert dat verzoeker bijgevolg niet kan worden uitgesloten van het voordeel van internationale bescherming op grond van artikel 1, afdeling F, onder c), van het Vluchtelingenverdrag.

Toch sluit de Raad niet uit dat er in casu op verzoeker een andere uitsluitingsclausule van toepassing kan zijn. De vraag rijst immers of verzoeker individueel verantwoordelijk kan worden gesteld voor door de PKK begane oorlogsmisdrijven in de zin van artikel 1, F, sub a, van het Vluchtelingenverdrag. De Raad vernietigt de beslissing zodat kan worden onderzocht of er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat verzoeker hiervoor individueel verantwoordelijk is (RvV, 20 mei 2022, nr 273 049).

02/06/2022