Een bevel om het grondgebied te verlaten met vasthouding met het oog op verwijdering (bijlage 13septies), dat gepaard gaat met een beslissing tot terugleiding naar de grens, waarbij uitdrukkelijk wordt voorzien dat de betrokkene niet zal worden teruggeleid naar zijn land van herkomst én waarbij een land van bestemming wordt bepaald waarnaar de betrokken vreemdeling zal worden teruggeleid, laat niet toe dat de betrokken vreemdeling naar een ander land dan het aangeduide land van bestemming wordt teruggeleid. Wanneer daarna een nieuwe beslissing tot terugleiding naar de grens zou worden getroffen, desgevallend enkel op grond van artikel 7, tweede lid van de vreemdelingenwet, waarbij een ander land van bestemming wordt aangewezen, dan vormt deze nieuwe beslissing een voor de Raad aanvechtbare rechtshandeling.
Dit arrest maakt een einde aan de rechtsonzekerheid over de vraag of een beslissing tot terugleiding naar de grens dient te worden beschouwd als een loutere uitvoeringsmaatregel van het bevel om het grondgebied te verlaten, die dus niet aanvechtbaar zou zijn, dan wel als een daadwerkelijk voor schorsing en nietigverklaring vatbare rechtshandeling. (RvV 8 februari 2018, nr.199 329).