Gebrek aan vrees - intrekking

Kort nadat zij als vluchteling werd erkend heeft verzoekster zich bij haar nationale overheden in het bezit laten stellen van verschillende documenten en is zij vrijwillig teruggekeerd naar haar land van herkomst door gebruik te maken van haar persoonlijk paspoort om er minstens gedurende enkele dagen te verblijven zonder hierbij enig probleem te ondervinden.

Volgens de Raad beletten deze vaststellingen om te geloven dat de Congolese autoriteiten de wil hebben om verzoekster te vervolgen of haar schade toe te brengen en brengen zij tevens de geloofwaardigheid van de feiten die zij had ingeroepen ter ondersteuning van haar asielaanvraag in het gedrang.

Hoewel, zoals blijkt uit de voorbereidende werken niet elke terugkeer naar het land van herkomst op zich een aanwijzing vormt van de afwezigheid van een vrees voor vervolging, is de Raad van oordeel dat er in dit geval een samenloop bestaat van elementen die de commissaris-generaal ertoe konden brengen de vluchtelingenstatus van verzoekster in te trekken na te hebben overwogen dat haar persoonlijk gedrag achteraf erop wijst dat er een gebrek is aan een vrees voor vervolging en dit overeenkomstig de artikelen 57/6, eerste lid, 6° en 55/3/1, §2, 2° van de vreemdelingenwet. (RvV 25 maart 2016, nr. 164 790)

13/06/2016