Juridische grondslag

In vijf arresten onderzoekt de Algemene Vergadering van de Raad de wettigheid van beslissingen tot weigering van verblijf, van beslissingen tot afgifte van een bevel om het grondgebied te verlaten en beslissingen van weigering tot inoverwegingname van een gezinsherenigingsaanvraag, waarbij de betrokken vreemdeling onder inreisverbod staat.

De Raad oordeelt dat er een wettelijke basis bestaat voor dergelijke beslissingen, ontleend aan artikel 1, 8° van de vreemdelingenwet waarin wordt bepaald dat een inreisverbod de toegang tot en het verblijf op het grondgebied van het Rijk voor een bepaalde termijn verbiedt.

Daarnaast onderstreept de Raad het belang om rekening te houden met het afgeleid verblijfsrecht dat voortvloeit uit artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, met name omwille van het bestaan van een afhankelijkheidsband tussen de burger van de Unie en een derdelander, in het bijzonder tussen een ouder en zijn minderjarig kind.

Er wordt ten slotte benadrukt dat het bestuur op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel verplicht is om zich nader te informeren over het bestaan van een dergelijke afhankelijkheidsband door de betrokken vreemdeling uit te nodigen om op dit punt alle nuttige elementen aan te reiken, of door zelf het bestaan van deze afhankelijkheidsband na te gaan ter gelegenheid van het onderzoek van de verblijfsaanvraag.

In de gevallen waarin het bestuur niet tegemoet is gekomen aan de zorgvuldigheidsplicht, vernietigt de Raad de bestreden beslissingen (RvV 20 december 2023, nrs. 299 030 AV, 299 031 AV, 299 032 AV, 299 033 AV en 299 034 AV)

22/12/2023