Prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof

Is de voorwaarde, voorzien in artikel 40bis, §2, eerste lid, 3° van de vreemdelingenwet, dat men in het land van herkomst of verblijf ten laste moet zijn van toepassing op kinderen boven de leeftijd van 21 jaar van sedentaire Belgen?

Deze problematiek werd eerder opgeworpen bij de Raad van State. Er werd een prejudiciële vraag gesteld aan het Grondwettelijk Hof (RvS 14 september 2021, nr. 251.479). Vermits het antwoord op deze vraag onontbeerlijk is om een arrest te kunnen vellen in onderhavige zaak, ziet de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen zich op zijn beurt genoodzaakt deze prejudiciële vraag te stellen:

« Schenden de artikelen 40bis, § 2, eerste lid, 3°, 40ter, § 1, en 40ter, § 2, eerste lid, 1°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 22 van de Grondwet, geïnterpreteerd en toegepast in die zin dat zij eisen, zowel van een meerderjarige herenigde die bloedverwant in neergaande lijn is van een sedentaire Belg als van een meerderjarige herenigde die bloedverwant in neergaande lijn is van een Belgisch of Unieonderdaan die zijn recht op vrij verkeer heeft uitgeoefend, ten laste te zijn van de gezinshereniger in het land van oorsprong of van herkomst, terwijl die vereiste, volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie, het gevolg is van de uitoefening, door de Belgische of Unieburger, van diens recht op vrij verkeer ? ». (RvV 16 juni 2022, nr. 274 095).

04/10/2022