Verblijfsrecht versus strafuitvoeringstraject

De Verenigde Kamers van de Raad deden uitspraak over de wettigheid van een beslissing die een einde stelt aan het verblijf van een Marokkaanse onderdaan wegens ernstige redenen van openbare orde of nationale veiligheid. De betrokken vreemdeling werd in een tijdsspanne van dertien jaar vijf keer correctioneel veroordeeld waarvan drie maal wegens inbreuken op de wetgeving inzake verdovende middelen.

De bestreden beslissing is het resultaat van een individueel onderzoek waarbij de staatssecretaris alle objectieve en relevante gegevens, die blijken uit het administratief dossier, in acht heeft genomen. In de bestreden beslissing wordt op deugdelijke en omstandige wijze toegelicht waarom het persoonlijk gedrag van verzoeker een ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving en waarom het recidivegevaar, ondanks een positief detentieverloop en uitzicht op een mogelijke tewerkstelling na invrijheidsstelling, nog niet geweken is. De Raad gaat hierbij in op het onderscheid tussen de beoordeling van de strafuitvoeringsrechtbank binnen een individueel strafuitvoeringstraject, enerzijds, en het prerogatief van de staatssecretaris om, in het kader van de openbare orde en nationale veiligheid, verblijfsrechtelijke maatregelen te nemen, anderzijds.

Tevens merkt de Raad op dat de beslissing van de staatssecretaris, in overeenstemming met de Europese rechtspraak, blijk geeft van een belangenafweging. Gelet op de bijzondere omstandigheden van deze zaak, acht de Raad het niet kennelijk onredelijk dat de staatssecretaris in casu een zwaar gewicht toekent aan het gevaar dat verzoeker vormt voor de openbare orde en derhalve oordeelt dat de belangen van verzoekers gezin, inclusief deze van de minderjarige kinderen, niet opwegen tegen de vrijwaring van de openbare orde (RvV 22 december 2017, nr. 197 311)

08/01/2018