Weigering humanitair visum

Na de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie naar aanleiding van de prejudiciële verwijzing van 7 maart 2017 (HvJ (Grote Kamer), 7 maart 2017, X en X, t. Belgische Staat, C-638/16 PPU), riep de Raad de partijen op voor de zitting van 23 maart 2017.

De Raad brengt vooreerst in herinnering dat er een prejudiciële vraag aanhangig werd gemaakt bij het Grondwettelijk Hof betreffende artikel 39/82, §1 en §4 van de vreemdelingenwet. In het kader van een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid komt het passend over voorlopig aan te nemen dat de exceptie van niet-ontvankelijkheid niet kan worden aangenomen en het onderzoek van het schorsingsverzoek verder te zetten in het licht van de wettelijke vereisten.

Vervolgens, werpt de verwerende partij tijdens de debatten een exceptie op van niet-ontvankelijkheid van het beroep met betrekking tot het prejudiciële arrest van het HvJ en zij duidt op het gebrek aan belang dat eruit voortvloeit in hoofde van de verzoekende partij. Uit het arrest van het HvJ blijkt immers dat een aanvraag voor een visum met territoriaal beperkte geldigheid die door een onderdaan van een derde land op grond van artikel 25 van de Visumcode werd ingediend om humanitaire redenen bij de vertegenwoordiging van de lidstaat van bestemming op het grondgebied van een derde land, met de bedoeling bij zijn aankomst in deze lidstaat een verzoek om internationale bescherming in te dienen en bijgevolg in die lidstaat meer dan 90 dagen te verblijven binnen een periode van 180 dagen, niet binnen de werkingssfeer van de visumcode valt, maar naar de huidige stand van het Unierecht enkel onder het nationale recht valt.

In casu blijkt uit het administratief dossier dat de verzoekende partijen ondubbelzinnig “visa met territoriaal beperkte geldigheid” hebben gevraagd “om humanitaire redenen” in toepassing van artikel 25 van de Visumcode.

In hun visumaanvragen verduidelijken de verzoekende partijen “dat een dergelijk visum tot doel heeft hen toe te laten de bezette stad Aleppo te verlaten om een asielaanvraag in België in te dienen”.

De overwegingen van het HvJ dwingen de Raad vast te stellen dat geen enkel gunstig gevolg kan worden gegeven aan de aanvraag van de verzoekende partijen om hen visa met territoriaal beperkte geldigheid af te leveren op basis van artikel 25 van de Visumcode.

Bijgevolg dient het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissingen onontvankelijk te worden verklaard wegens gebrek aan belang. Vermits de vordering tot het horen bevelen van voorlopige maatregelen het accessorium vormt van het verzoek tot schorsing, dient deze eveneens te worden verworpen (RvV 30 maart 2017, nr. 184 913 AV).

 

04/04/2017