De ingeroepen vrees voor besmetting door het Ebola-virus geeft geen aanleiding tot het bestaan van een behoefte aan internationale bescherming volgens de criteria uit artikel 1, A (2) van het Vluchtelingenverdrag.
Het feit dat een ebola-epidemie zou voorkomen in het land van herkomst kan niet in verband worden gebracht met de definitie van ernstige schade zoals bedoeld in artikel 48/4, §2, a) en c) van de vreemdelingenwet. Betrokkenen maken evenmin aannemelijk dat zij, objectief gezien, een persoonlijk en reëel risico zouden lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling ten gevolge van deze epidemie. Dit risico blijkt op dit moment voor hen louter hypothetisch te zijn (RvV 29 oktober 2014, nr. 132 405 en RvV 22 oktober 2014, nr. 131 803).