De aanvraag van een gezinsherenigingsvisum van een onderdaan uit Gambia, echtgenoot van een Belgische dame, werd geweigerd omdat de referentiepersoon niet over stabiele, toereikende en regelmatige bestaansmiddelen beschikt.
In de bestreden beslissing stelt verweerder dat spaartegoeden op een rekening niet beschouwd kunnen worden als regelmatige bestaansmiddelen. Verzoeker verwijt verweerder geen rekening te hebben gehouden met de spaartegoeden waarover de referentiepersoon beschikt.
De Raad stelt vast dat uit artikel 40ter, § 2, tweede lid, 1° van de vreemdelingenwet niet blijkt dat bestaansmiddelen die voortkomen uit spaartegoeden, uitgesloten zijn van de bestaansmiddelen die verzoeker diende aan te tonen ter ondersteuning van zijn aanvraag. De verweerder verwerpt automatisch de elementen die door verzoeker werden ingeroepen in het kader van regelmatige bestaansmiddelen zonder een toekomstgericht onderzoek van de specifieke situatie van de referentiepersoon.
De motivering van de bestreden beslissing is dus niet afdoende. Dit middel volstaat om de bestreden beslissing te vernietigen (RvV 4 juni 2024, nr. 307 817).