IGO – Raad van State

De verzoekende partijen baseren zich op de arresten van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen van 2020, uitgesproken in Verenigde Kamers, over de inkomsten die voortvloeien uit de Inkomensgarantie voor Ouderen (hierna: IGO) van de Belgische referentiepersoon.

Naar aanleiding hiervan merkt de Raad op dat de Raad van State op 16 februari 2021 in Verenigde Kamers had geoordeeld dat de IGO beschouwd kan worden als een vorm van financiële sociale bijstand. De bestaansmiddelen die op die wijze worden verkregen kunnen dus niet in aanmerking worden genomen op grond van artikel 40ter, §2, tweede lid van de vreemdelingenwet.

Het betoog van de verzoekende partijen dat er enkel op gericht is de afwezigheid van inoverwegingname te betwisten van de bestaansmiddelen die door de referentiepersoon uit de IGO voortkwamen en die volledig gestoeld was op oudere rechtspraak van de Raad, die door de Raad van State werd gecasseerd, volstaat niet om af te wijken van de redenering die door de Raad van State werd gevolgd en die de interpretatie van artikel 40ter, §2, tweede lid van de vreemdelingenwet bevestigt.

Toen de verzoekende partijen op de terechtzitting op dit punt werden bevraagd, stelden ze overigens dat “de kwestie is beslecht” (RvV 5 mei 2021, nr. 253 992).

17/08/2021