In de bestreden beslissing werd gesteld dat betrokkene geen aanspraak maken op de bescherming uit de bepalingen van artikel 11 §2, vierde lid van de vreemdelingenwet betreffende geweld in de familie omdat niet blijkt dat er sprake was van fysiek geweld tegen verzoekster. Samen met verzoekster merkt de Raad op dat intra-familiaal geweld verschillende vormen kan aannemen.
Daargelaten de vraag of de aanwijzingen van partnergeweld, in casu psychisch geweld, waaraan verzoekster werd blootgesteld, zwaarwegend genoeg zijn om in aanmerking te komen voor een bijzondere bescherming, met name een behoud van verblijfsrecht, zoals bedoeld in artikel 11, § 2, vierde lid van de vreemdelingenwet, dient de Raad vast te stellen dat de gemachtigde te dezen zijn beslissing niet zorgvuldig heeft voorbereid door een te beperkende interpretatie te geven aan het in dit wetsartikel bepaalde begrip “personen die slachtoffer zijn van geweld in de familie”. (RvV 1 februari 2016, nr. 161 145)