Verzoekster is de moeder van een in België erkende ‘minderjarige’ Palestijnse vluchtelinge en had bij de Belgische vertegenwoordiging in Beiroet (Libanon) een visum gezinshereniging aangevraagd om haar dochter in België te vervoegen. Dit visum wordt door de Dienst Vreemdelingenzaken geweigerd. Volgens haar nationale wetgeving is de dochter van verzoekster immers gehuwd, en door dit huwelijk behoorde zij naar het oordeel van de Dienst Vreemdelingenzaken niet langer tot de gezinskern van haar ouders.
Het huwelijk van de dochter van verzoekster werd in België evenwel niet erkend omdat het een kindhuwelijk betreft en zij werd tijdens haar asielprocedure als niet begeleide minderjarige vreemdeling aangemeld. Dient de dochter van verzoekster alsnog beschouwd te worden als een “alleenstaande minderjarige” vluchteling zoals bedoeld in artikel 10.3, a), van de richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging ?
De Raad legt volgende prejudiciële vragen voor aan het Hof van Justitie van de Europese Unie:
“Dient het Unierecht, in het bijzonder artikel 2, f) in samenhang met artikel 10.3, a), van de richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging zo te worden uitgelegd dat een “alleenstaande minderjarige” vluchteling, die in een lidstaat verblijft, volgens zijn nationale wet ‘ongehuwd’ moet zijn om het recht op gezinshereniging met bloedverwanten in rechtstreekse opgaande lijn te openen?
Zoja, kan een minderjarige vluchteling, van wie het in het buitenland aangegane huwelijk omwille van redenen van openbare orde niet wordt erkend, als “alleenstaande minderjarige” worden beschouwd, zoals bedoeld in de artikelen 2, f) en 10.3 van de richtlijn 2003/86/EG?”
RvV 6 april 2021, nr. 252 257 HvJ nr. C-230/21