‘Specifieke omstandigheden eigen aan de zaak’ bij belangenafweging in het kader van het recht op gezinsleven

De Verenigde Kamers van de Raad dienden na te gaan of de staatssecretaris zorgvuldig te werk was gegaan bij het treffen van een beslissing tot beëindiging van het verblijf van een vreemdeling omwille van ernstige redenen van openbare orde in het licht van diens recht op privé- en gezinsleven zoals gewaarborgd door artikel 8 van het EVRM.

De zaak betrof een in België geboren vreemdeling van Marokkaanse origine met een zwaar gerechtelijk verleden, die gehuwd is met een Belgische echtgenote en vader is van een Belgisch kind.  Hij heeft sedert zijn geboorte steeds een onbeperkt en onvoorwaardelijk verblijfsrecht in België gehad.

Uit het dossier bleek dat de raadsman van de vreemdeling, vooraleer de bestreden beslissing werd getroffen, een reden had opgegeven waarom deze diens privé –en gezinsleven onmogelijk verder kon ontwikkelen in Marokko. De raadsman had immers gesignaleerd dat zijn cliënt betrokken was in een terrorismeproces in Brussel, en dat personen die gelieerd worden aan terrorisme  worden blootgesteld aan folterpraktijken of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen in Marokko. De raadsman had dit ondersteund met stukken.  In de bestreden beslissing wordt ook verwezen naar een verslag van het Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse (OCAD) waarin wordt gesteld dat er van betrokkene een “terroristische dreiging” uitgaat.

Conform de rechtspraak van het EHRM dienen nationale overheden bij het maken van een belangenafweging in het licht van artikel 8 van het EVRM terdege rekening te houden met dergelijke “specifieke omstandigheden eigen aan de zaak” en is de bestreden beslissing op dat vlak behept met een onzorgvuldigheid (RvV 22 februari 2018, nr. 200 119).

01/03/2018