Verwerping van een navolgend verzoek om internationale bescherming – Goma – geen willekeurig geweld

De verzoekende partij brengt geen enkel nieuw element of feit aan dat de kans aanzienlijk groter maakt dat zij voor de erkenning als vluchteling in de zin van artikel 48/3 van de vreemdelingenwet in aanmerking komt.

Wat verzoekers gezondheidsproblemen betreft, beschikt noch de verwerende partij, noch de Raad over de bevoegdheid om een verzoek om de toekenning van de subsidiaire bescherming te onderzoeken dat gestoeld is op louter medische motieven.

In het licht van artikel 48/4, §2, c) van de vreemdelingenwet, dat betrekking heeft op een situatie van willekeurig geweld in het kader van een binnenlands of internationaal gewapend conflict, wordt niet betwist dat verzoeker afkomstig is van de stad Goma in de provincie Noord-Kivu, alwaar hij sedert 1987 tot aan zijn vertrek uit het land heeft gewoond. De Raad onderzoekt dus de toepassingsvoorwaarden van artikel 48/4, §2, c) van voornoemde wet zijn in functie van de stad Goma.

Op basis van de informatie die door de partijen werd overgemaakt, stipt de Raad aan dat de situatie in de stad Goma dient te worden onderscheiden van de veiligheidssituatie in enkele andere gebieden in de provincie Noord-Kivu, waar er sprake is van een blijvende onveiligheid omwille van gewapende confrontaties waarbij talrijke rebellengroeperingen en het Congolese leger betrokken zijn. Ondanks een veiligheidssituatie die bijzondere aandacht verdient en de asielinstanties moet nopen tot een grote voorzichtigheid bij het onderzoek van de verzoeken om internationale bescherming van personen die afkomstig zijn uit Goma, stelt de Raad vast dat de geweldsincidenten die zich er actueel voordoen in aantal gedaald zijn en eerder het gevolg zijn van het aanwezige banditisme dan van het gewapende conflict dat in de regio woedt. Na een grondig en ex nunc onderzoek van de veiligheidssituatie overweegt de Raad tenslotte dat de stad Goma actueel niet in de greep is van willekeurig geweld zoals omschreven door het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Bijgevolg kon de verwerende partij terecht besluiten dat verzoeker geen enkel element aanbracht dat de kans aanzienlijk vergroot dat hij in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus of voor de status van de subsidiaire bescherming (RvV 11 juni 2021, nr. 256 214).

10/09/2021