Vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid tegen een visumweigering is niet ontvankelijk

Verzoekers wensen vanuit Gaza hun familieleden die in België te vervoegen, maar hun visumaanvragen werden geweigerd. Tegen deze weigeringsbeslissingen werd een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid ingediend bij de Raad.

Er wordt niet getwijfeld aan het uiterst dringend karakter van de vordering: de Raad is zich ten volle bewust van de huidige humanitaire catastrofe als gevolg van het conflict in de Gaza-strook, zoals uiteengezet in het verzoekschrift, en van de zorgwekkende situatie van de betrokken familieleden.

De Raad stelt evenwel vast dat de bestreden beslissingen geen verwijderings- of terugdrijvingsmaatregelen zijn waarvan de tenuitvoerlegging imminent is. Bijgevolg is het niet mogelijk om op grond van artikel 39/82, §§ 1 en 4 van de vreemdelingenwet de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid te vorderen. De gewone procedure biedt aan de betrokkenen een meer doeltreffend rechtsherstel dan de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid en het gewone beroep maakt een daadwerkelijk rechtsmiddel uit. De Raad bevestigt zo de rechtspraak van de algemene vergadering van 24 juni 2020. Het beroep wordt verworpen (RvV 13 maart 2024, nr. 303 148 ).

26/03/2024