Het verzoek om internationale bescherming van niet-UNRWA-geregistreerde Palestijnen uit Gaza wordt beoordeeld op grond van de artikelen 48/3 en 48/4 van de vreemdelingenwet.
Voor UNRWA-geregistreerde Palestijnse vluchtelingen uit Gaza wordt een verzoek om internationale bescherming onderzocht in het licht van artikel 55/2, eerste lid van de Vreemdelingenwet. Wanneer de betrokkene vertrokken is om redenen, buiten zijn invloed en onafhankelijk van zijn wil, die hem dwingen het gebied waarin UNRWA werkzaam is te verlaten, dient hij van rechtswege als vluchteling te worden erkend.
De Raad onderzoekt in dit geval in de eerste plaats of UNRWA zijn opdracht nog kan vervullen. Vervolgens onderzoekt de Raad de redenen buiten verzoekers invloed en onafhankelijk van zijn wil, die hem ertoe brachten de Gazastrook te verlaten. Hierbij bekijkt de Raad ten eerste de mogelijkheid tot terugkeer en vervolgens de algemene veiligheidssituatie in de Gazastrook. Ook de individuele vluchtmotieven van de betrokkene, zijn socio-economische situatie en alle andere elementen die hem in een persoonlijke staat van ernstige onveiligheid kunnen brengen, worden onder de loep genomen.
Op basis van de beschikbare landeninformatie concludeert de Raad dat UNRWA momenteel nog operationeel is in Gaza, dat de veiligheidssituatie in Gaza weliswaar precair is, maar dat een terugkeer voor inwoners van de Gazastrook mogelijk is. Voorts is er in de Gazastrook geen systematische vervolging van Palestijnen. De aard van de confrontaties in de Gazastrook is heel variabel, waarbij periodes van relatieve rust worden afgewisseld met hevige geweldspieken. De Raad stelt ook vast dat niet alle inwoners van de Gazastrook in erbarmelijke omstandigheden leven, waardoor niet iedereen in aanmerking komt voor internationale bescherming (RvV 18 november 2019, nr. 228 889 VK, RvV 19 november 2019, nrs. 228 946 VK en 228 949 VK). Specifieke individuele elementen kunnen hiertoe evenwel aanleiding geven (RvV 18 november 2019, nr. 228 889 VK, RvV 19 november 2019, nrs. 228 946 VK en 228 949 VK). Specifieke individuele elementen kunnen hiertoe evenwel aanleiding geven (RvV 18 november 2019, nr. 228 888 VK).